Arthur Schopenhauer
Schopenhauers ideeën
1. Schopenhauer, Plato en Hegel.
Schopenhauers opvatting over het kunstwerk als weergave van een Idee moet in zijn tijd gezien worden. Ze is onder meer bedoeld als ‘correctie’ op Hegels opvatting dat in een kunstwerk het ideële en het zintuiglijke één op één samengaan. En ze geeft lucht aan idealistische tendenzen in de kunsten.
Schopenhauers opvatting is ingebed en ingegeven door zijn systeem, dat als het ware een hiërarchie afdwingt van entiteiten al naar gelang hun mate van ‘individuering’. De gedachte dat Platoonse ideeën meer individueel zijn dan de Wil, maar minder dan de gewone dingen die we om ons heen zien, is goed te verdedigen.
Maar waarom juist kunstwerken hen presenteren is niet duidelijk, noch, waarom kunstwerken daardoor een hoge status –tussen wil en individuen– zouden verdienen, en niet, zoals bij Plato, juist een lage [omdat ze een afspiegeling van de afspiegeling van de ware werkelijkheid der ideeën zijn]. Schopenhauer reserveert die lage status voor de begrippen, voorstellingen van voorstellingen, abstracties waarbij men de zintuiglijke componenten van objecten heeft afgehaald. De hoge status van kunstwerken lijkt alleen te verdedigen wanneer men zich op een Hegeliaanse opvatting beroept, die niet naar de aard van het in een medium gepresenteerd bewustzijn kijkt, maar naar de gepastheid van het medium.
2. Schopenhauer en Baumgarten.
Schopenhauers introductie van Plato’s Ideeën in de kunst lijkt een geval van wensvol denken, waar we met behulp van Baumgartens standpunt helderheid over kunnen krijgen. Volgens Baumgarten bieden begrippen (en ideeën?) intensief heldere kennis. In kunstwerken draait het daarentegen om het ‘in één oogopslag van de waarneming: extensieve helderheid. Wat Van Goghs slaapkamer laat zien is niet de Idee Slaapkamer (of Bed of Stoel, of … om welk Idee zou het hier volgens Schopenhauer eigenlijk moeten gaan?), maar hoe die slaapkamer zich aan een bepaalde persoon (de kunstenaar) voordoet. Van Gogh presenteert ons de fenomenaliteit (het hoe het is) van zijn ervaring.
3. Schopenhauer en Kant.
Voor Kant is belangeloosheid een bepalingsgrond van het smaakoordeel. Zijn verzet tegen belangen is gebaseerd op de niet-mededeelbaarheid van de ervaring (laat staan het genoegen daarover) van de consumptieve ervaring –de ervaring van de contactzintuigen.
Schopenhauer meent dat de esthetische ervaring een kenervaring is; dat belangen ons ervan weerhouden om het ware object (Platoonse Idee) waar te nemen, omdat we het altijd in zijn individuele relationaliteit percipiëren (Martin Heidegger noemt deze samenhang van alles met onze belangen, de ‘Bewandtnisganzheit’).
Zie ook entries over: Kant over belangeloosheid
Van pessimist Schopenhauer is bij SUN een geluksleer verschenen. Moeilijk te geloven, toch?
You must be logged in to post a comment.