Arthur Schopenhauer
… wordt van aanraakbaarheid rijk
Walter Benjamin had het over “een verte hoe dichtbij ook”, aura, en het leek alsof hij dat iets belangrijks vond (maar het kon ook om een oude -reactionaire- burgerlijke waarde gaan) wat door reproductie-technieken teloor gaat. Maar ook die laatste, m.n. film, dicht hij weer revolutionaire waarde toe. Je weet het maar niet.
De contouren van een bergketen aan de horizon met je ogen volgen, is: zijn aura ademen. Die uitleg duidt erop dat het Benjamin om de ervaring zelf ging: erbij zijn (met je hoofd).
Het concrete particuliere
Adorno verdedigt de “eigenheid” van het concrete particuliere tegen de dialektiek van de Verlichting: het “gegeven” dat de concrete fenomenen verdwijnen zodra we ze wetenschappelijk proberen te begrijpen. Zeggen dat deze boom een eik is doet zijn concrete particulariteit teniet (wat Baumgarten de extensieve helderheid van de waarneming noemde, waar schoonheid in bestaat).
Weinig
En Lucebert, in zijn prachtige gedicht, “De zeer oude zingt” is een pleidooi voor het weinige, onbeduidende, het kleine, en een besef van de paradox dat iedere aandacht die we er aan schenken het niet alleen rijk, maar ook “aan alles gelijk” maakt.
Verzamel.apps
En dan, ten laatste, een artikel in het NRC over de manier waarop we tegenwoordig alles maar memoreren in tweets en allerlei apps, waarbij betoogd wordt dat we die mooie momenten moeten ervaren in plaats van ze op te slaan voordat ze zelfs maar beleefd zijn, of in plaats van ze mooi te maken door ze op te slaan.
“Terwijl we proberen steeds meer momenten te vinden en op te slaan, veranderen we in toeschouwers van ons eigen leven. We aanschouwen in plaats van dat we werkelijk (be)leven. We delen hoe heerlijk de kip is zonder hem nog te proeven en maken een ‘gezellige’ foto van een moment dat zonder die foto niet gezellig was geweest. De herinnering wordt belangrijker dan de werkelijke beleving van het moment, terwijl we digitale muren om ons heen bouwen. De nieuwe mens is niet langer de hoofdpersoon, maar een voyeur van zijn eigen leven.”
(Van Kampen en Truijens Martinez, p.2)
Kunst
Adorno zag bij deze kwestie een cruciale rol weggelegd voor de kunst: kunstwerken kunnen het andere laten oplichten (zoals de verschijning van Maria: de verschijning van een inzicht dat onmiddellijk ook weer weg is). Hij begreep dat het advies, “wees erbij (met je hoofd)” nog weinig is: dat mensen nu eenmaal afbeelden en beschrijven en dat het zaak is daar beter over na te denken.
Ofwel, de fenomenologie van de (auratische) beleving (van het concrete particuliere) is alleen acuut in de waarneming, of second-best, in de kunst. Net als de wetenschappen brengen verzamel.apps haar buiten ons bereik. Maar de ambivalentie van Benjamin speelt nog immer: misschien plaats je jezelf wel buiten iets wat er ook toe doet (een of ander sociaal fenomeen) door er niet aan mee te doen. Dat laatste is evenwel een ritueel fenomeen (hoe we samen het leven doorbrengen); het eerste gaat over hoe ieder van ons zich tot de werkelijkheid verhoudt.
Anouk van Kampen en Jan Truijens Martinez, “We lijden aan obsessieve digitale verzamelwoede.” NRC-Handelsblad, 7 januari 2012, Opinie & debat, pp. 1-2.
Gerwen, Rob van. 1992. Kennis in schoonheid. Amsterdam, Meppel: Boom.