Filosofie (nl.)
Biologie en Christelijke waardigheid en menselijke expressie
In “Stel grenzen aan het gesleutel aan de mens” betoogt Cees Dekker, Universiteitshoogleraar van de TU Delft en werkzaam in de moleculaire biofysica, dat we op het verkeerde spoor zitten met onze omgang met technische vooruitgang. We kunnen steeds beter en detail bepalen hoe we willen dat we in elkaar zitten. Steeds meer zijn we in staat onszelf als ingenieurs “in elkaar te zetten en te repareren”. Dekker bespreekt ook het transhumanisme, een positie die meent dat we ons niet hoeven neer te leggen met datgeen waar de natuur ons mee heeft toegerust; een opvatting die ons recht claimt op het soort mogelijkheden die Dekker kritisch bespreekt, en in het algemeen op ons vermogen om mensen te verbeteren.
Meer dan terecht vraagt Dekker zich af of het begrip “beter” hier wel van toepassing is, of zelfs: kan zijn.
“eh, beter? Ik ben het grosso modo met hem eens dat we op de verkeerde weg zijn, maar verschil grondig van mening over de aard van de argumenten die ertoe doen.
(Ik behoud me overigens het recht van de blogger voor om niet volledig in te gaan op alle argumenten die hij bespreekt. Men leze het artikel in NRC (het artikel).
Religieuze argumenten werken niet
“De waardigheid van de mens is een centraal begrip in de christelijke traditie. Christenen geloven dat homo sapiens, ondanks de evidente biologische verwantschap, fundamenteel anders is dan het dier, omdat de mens geschapen is naar het beeld van God.”
Als wij onszelf beter vinden dan de dieren omdat we naar het evenbeeld van God geschapen zijn, waarom zouden we dan niet mogen proberen nog wat meer op God te lijken? Ik bedoel, het lijkt dat dit soort vormen van zelf-overschatting volstrekt in elkaars verlengde liggen (ik wil niet zover gaan met te stellen dat de technologische “verbetering” zijn ideologische oorsprong in dit soort Christelijk gedachtengoed ligt—maar zeg het voor de volledigheid toch maar even.)
Dekker meent met het Christelijke idee van menselijke waardigheid de door de toepassingsmogelijkheden van technologische en wetenschappelijke vooruitgang voortgebrachte problemen te lijf te kunnen gaan. Maar wie laat zich daar door overhalen?
Het probleem is niet moreel van aard
“Het wezenlijke probleem van de mens is mijns inziens niet zijn beperkte fysieke of mentale capaciteit, het is moreel van aard. Concreet: discriminatie, hebzucht of geweldpleging, zijn allemaal niet het gevolg van de beperkte capaciteiten van de mens.”
Wat Dekker hier zegt, is veel complexer dan het lijkt. Het wezenlijke probleem van de mens is uiteraard wel zijn eindigheid, maar dat bedoelt hij hier even niet. Hij bedoelt dat een bepaalde visie op die eindigheid en op het probleem ermee niet correct is, namelijk het idee dat het weggenomen kan worden door de eindigheid in een oneindigheid te veranderen, door de beperkingen weg te nemen. (Neem me niet kwalijk, maar is het niet precies dat waarvoor we God bedacht hebben?)
Goed, het probleem is dus niet dat we te beperkt zijn, maar evenmin gaat het om een moreel probleem! Ik ben het met Dekker eens dat we niet moeten proberen, door fysiologisch of genetisch ingrijpen, groter te worden dan we zijn, en ik ben het ook wel met hem eens dat we goed moeten zijn. Maar het is niet zo dat onze plicht om het goede te doen er de reden voor is dat we onszelf niet fysio-technologisch moeten verbeteren. Dat is niet meer dan een snelle suggestie. Even vlug wordt die suggestie “geconcretiseerd” door een paar morele problemen te noemen, die inderdaad accuut zijn en om oplossingen vragen. Dat is geen argument.
Hier komt bij dat een Christen de reden waarom we goed moeten zijn zoekt in het gegeven dat God ons met een zekere waardigheid op de wereld heeft gezet. Dus God, de wortel der oneindigheid die we onszelf voorhouden maar die we niet mogen proberen te benaderen door onszelf technologisch te verbeteren, moet ons motiveren om niet naar oneindige uitvergroting van onze mogelijkheden te streven. Ik geloof niet dat dit argument ooit zal werken. Het zal hoogstens een religieuze oorlog om de wetenschappen ontketenen.
De auteur stelt met groot genoegen wetenschap te bedrijven, maar dat plaatst hem niet boven deze dreiging.
Transhumanisme moet bekritiseerd vanuit de biologie
Ik meen dat het falen van het transhumanisme waar dit artikel eigenlijk over gaat verkeerd bejegend is. Dekker ziet het probleem als een ethisch probleem, maar het is wel degelijk een biologisch probleem. Het moet echter goed doordacht worden.
Allereerst is niet onmiddellijk duidelijk wat Dekker bedoelt met “biologische verwantschap”: ja, ook wij zijn dieren, en ja, wij zijn geëvolueerd uit andere diersoorten, maar dit zijn oppervlakkige, categoriale overeenkomsten, deels ingegeven door de stand van de biologie zelf. Ik zal zo laten zien dat onze biologische verwantschap daarin bestaat dat onze soort net als alle andere soorten gekenmerkt door een beleving van de eigen soortgenoten; een beleving die essentieel anders is dan de beleving die wij hebben van niet-soortgenoten (u mag hierbij rustig aan de gebeurtenissen rond Bokito in Blijdorp denken).
Als ik zo de biologie ter hand neem om het transhumanisme te lijf te gaan, lijkt het alsof ik wil zeggen dat we ons moeten neerleggen bij het feit dat we nu eenmaal tot dit soort wezens geëvolueerd zijn. Dat is inderdaad een naturalistische drogreden, en weinigen zullen zich erdoor laten weerhouden om in de toestand van hun lichaam chirurgisch of genetisch in te grijpen.
Transhumanisten kunnen simpelweg terugzeggen: wij versnellen de evolutie van de mens en zetten hem naar onze hand, en daarna is de mens geworden tot wat daaruit voortkomt, dus straks moeten we ons daar weer bij neerleggen.
Expressie is wat het betekent om tot een soort te behoren
Het argument vanuit de biologie werkt alleen wanneer we inzien dat het iets inhoudt om tot een soort, tot onze soort, te behoren. Een soort is niet slechts een categorie waarmee biologen de levende wezen hebben ingedeeld op grond van wat zij in de natuur aantreffen. Evenmin is de soort tot stand gekomen volgens een of andere intentionele doelmatigheid, zoals scheppingsgelovigen menen. Een soort ontstaat door toevallige mutaties die toevallig aan de omstandigheden aangepast blijken te zijn. De Christelijke correctie dat mensen wezenlijk anders zouden zijn dan de andere dieren houdt dan ook geen steek, het is een windmolen argument, dat tegenwoordig getackeld wordt met het verwijt van antropocentrisme. We moeten de soort dus nominaal begrijpen: het is slechts een categorie die ons toevalt door de omstandigheden.
Maar het betekent iets om tot een soort te behoren en dat beleven we iedere tel van ons leven weer. Het is het duidelijkst in te zien door een simpel gedachten-experiment. Stel, u bevindt zich in een lege kamer en leest een boek, nu komen er allerlei wezens de kamer in, u stelt zich uw reactie voor, en de wezens maken plaats voor de volgende. Het begint met een vlieg …
Er vliegt een vlieg achter uw hoofd langs. (U hoort het gezoem, u weet: een vlieg, geen mug, geen zorgen; u leest verder). Er komt een kat de kamer binnen (het is uw kat; u leest verder). Er komt een olifant de kamer binnen (u maakt uzelf klein, probeert weg te komen; olifanten zijn zwaar en lomp en u kunt verpletterd worden, u moet uw lijf behouden). Nu komt er een mens de kamer binnen—u weet u aangesproken: wie is het: familie, vrienden, vrouw, kind? Voor ieder van die mensen hebt u gevoelens, gedachten en overwegingen klaar, en zij voor u. U bent onmiddellijk expressief in interactie met die mens, die ander.
Dit experiment kan subtieler en het moet verder uitgewerkt, maar voor mijn doel volstaat het, zo. Mijn conclusie: als wij aan de mens gaan sleutelen op manieren die Cees Dekker beschrijft, en waar hij terecht kritiek op heeft, dan sleutelen wij aan wat het betekent om tot de mensensoort te behoren. Dat is dieper dan de moraal (die daar al van uitgaat) en het heeft niets te maken met onze verlangens om onze eindigheid op te heffen. Het is waar typisch menselijke waarden als liefde en waardigheid op teruggaan, maar dieper dan die waarden.
Het knock-down argument tegen het transhumanisme is: transhumanisten en allen die aan een technologisch “verbeterde” toekomst bijdragen, hebben geen idee hoe dit sociaal wederkerige systeem van expressie en empathie in elkaar steekt, ze hebben er geen idee van wat er gebeurt wanneer het van binnenuit verstoord wordt, wanneer de één straks geen idee meer heeft van de psychologische realiteit van die wezens die hij of zij tegenover zich heeft.
Sleutelen aan onze soort kan alleen goed uitpakken, wanneer we erdoor in één klap een andere soort worden. Wanneer we inderdaad aan de soort sleutelen en niet slechts aan een enkel individueel lid daarvan. Maar sleutelen is typisch iets geleidelijks, en het kan daarom alleen maar verkeerd gaan.
We moeten deze technologisch-medische vooruitgang uitsluitend ter genezing aanwenden. De eis van de wilde in de prachtige passage die Dekker uit Huxley’s Brave New World aanhaalt, vindt zijn waarheid in de expressie die onze soort bestiert.
Dekker, Cees, “Stel grenzen aan het gesleutel aan de mens”, NRC-Handelsblad, 9 november 2007. (het artikel)
You must be logged in to post a comment.