Philosophy of the Arts

Filosofie (nl.)

De problemen en de rookgordijnen rond BODIES

Ik krijg zoveel vragen via telefoon en email over wat ik gezegd heb in Trouw (64:19020, De Verdieping, 14 november 2006, p. 1), dat het me gepast lijkt om mijn positie in mijn eigen woorden uit de doeken te doen. In het onderstaande haal ik de serieuze argumenten achter de vele rookgordijnen vandaan.

Chinese lijken …

Om alvast één misverstand uit de weg te ruimen: mijn bezwaar tegen een tentoonstelling als de onderhavige (in De Beurs van Berlage) gaat in eerste instantie niet over het gerucht dat men illegaal aan zijn lijken is gekomen (uit China, schijnt). Het is voor alle intelligente partijen evident dat lijken-diefstal langs gangbare juridische wegen bestraft moet worden. Maar goed, diefstal schijnt niet aan de orde te zijn, en, zoals ik al zei: ik neem aan dat de organisatoren er in zo’n geval ook niets mee te maken hadden willen hebben.
De directeur van de Beurs van Berlage heeft ons bovendien verzekerd dat een en ander wel degelijk legaal is verlopen.
Het is ook geopperd dat het hier niet om onopgeëiste lichamen gaat maar om criminelen of politieke gevangenen. Opnieuw: als dat zo is, is dat een probleem, maar de mensenrechtensituatie in China is een ander probleem dan waar het ons nu om te doen is. Hier fungeert ze als een rookgordijn.

… of Amsterdamse

…en als het nuAmsterdamse verslaafden en daklozen blijken te zijn?…

Overigens vrees ik dat we ons wellicht te gemakkelijk achter het verre exotische China verschuilen.
Hoe zouden we erover denken als het ging om de lijken van overleden verslaafden en daklozen van Amsterdam die niet door nabestaanden geclaimd zijn?
Ik vermoed dat we met zijn allen zouden protesteren dat ook daklozen en verslaafden recht hebben op dat kleine beetje respect dat ze wellicht in hun alledaags leven ontbeerd hebben.

1. Het lichaam is geen vervreemdbaar bezit

Mijn voornaamste bezwaar is dat ons lichaam niet ons bezit is, in de zin van vervreemdbaar, en ‘tot onze beschikking staand’. Ik heb tegen Trouw gezegd: je auto kun je in een andere kleur laten schilderen of verkopen aan een nieuwe eigenaar, gebruik makend van de juridische randvoorwaarden die daarvoor gelden: contract tekenen, kenteken overzetten, enz. Zoiets bestaat niet met betrekking tot het eigen lichaam. Het eigen lichaam, zelfs het eigen lichaam zouden we kunnen zeggen, is niet verhandelbaar, ook niet nadat men eenmaal gestorven is. (zie verder 1c.)

“1b. Het gaat om het lichaam, niet om de ziel”

De directeur van De Beurs heeft op de radio gezegd dat een materialist (die lichamen gewoon als objecten ziet) geen problemen zou moeten hebben, maar dat iemand die religieus is en meent dat het lichaam de zetel van een ziel is, wellicht wel problemen heeft.
Ikzelf ben niet religieus en het argument van een ziel met een substantie, die onze dood overleeft, lijkt me kwetsbaar, precies omdat je daar eerst in moet geloven voordat je het als bezwaar kunt gebruiken tegen de tentoonstelling.
Maar de opvatting van de hier opgevoerde materialist (gesteld dat die positie daadwerkelijk serieus verdedigd wordt) is evenmin overtuigend: een lichaam bestaat weliswaar uit materiële elementen, maar het is toch heus iets anders dan een steen. Het huisvest, of beter: valt samen met een persoon en een persoon is een dier dat samen met andere personen door het leven gaat. (zie verder 1c.)

1b. “Het zijn geeneens lijken”

…Mijn lichaam is nietvan mij…

Dezelfde directeur heeft iets gezegd in de trant van ‘Dit zijn geeneens echte lijken want alle lichaamseigen sappen en vetten zijn vervangen door chemicaliën.’ (Dit citeer ik uit mijn hoofd). Er zijn filosofen die hiervan smullen, net als van het idee dat u niet dezelfde bent die u 7 jaar geleden was omdat in die tijd al uw cellen gestorven en vervangen zijn. Ook dit is een rookgordijn.
Uw identiteit wordt niet uitsluitend door uw lichaam gevormd, maar ook door het sociaal netwerk waarin u verkeert. Vanaf het moment dat u opstaat zien mensen in uw (directe) omgeving dagelijks wie u bent en wat u doet. In die context bent u pas wie u bent. De enige uitzonderingen lijken de genoemde verwaarloosde en vergeten daklozen te zijn—maar dat is maar schijn: zelfs voor hen gaat dit op. Mensen zijn sociaal geconstitueerd.
Ten laatste, als men het werkelijk zou menen dat de “plastinaten” niets meer met de lijken te maken hebben, waarom gebruikt men dan lijken om ze te maken? Men meent toch zeker dat het juist die lijken zijn die de plastinaten hun belang, want authenticiteit verlenen? Kortom: een rookgordijn.

1c. Het eerste bezwaar: Mijn lichaam is niet van mij

Wat er m.i. verkeerd is aan het idee dat we ons lichaam van ons kunnen vervreemden zoals onze auto, is dat het bezit van het lichaam na ons overlijden op dezelfde manier als tijdens ons leven “gedeeld” bezit is: omdat we er zelf niet meer zijn, “vervalt” ons lichaam automatisch aan de nabestaanden. De overledene beschikte er bij leven ook al niet over.
De directeur van de Beurs claimt dat een en ander legaal verlopen is. Daarmee doelt men o.a. op het feit dat de overledenen bij leven middels een formulier hun lichaam keurig hebben overgedragen. Dat magjuridisch in orde zijn, moreel is het problematisch. Om het moreel in orde te maken moet men die formulieren voorleggen aan de nabestaanden (familie, buren, vrienden en vijanden!!) en als er maar één van hen protesteert moet men afzien van de verhandeling van het lichaam. En als een dode niemand achterlaat, moet het fatsoen ons gebieden dat hij automatischniet verhandeld wordt.
Maar maakt dit orgaandonatie niet onmogelijk? Dit bezwaar treft maar ten dele: waar het in het onderhavige geval namelijk om gaat is niet het overgeven van je lichaam voor wetenschappelijke doelen, maar het overgeven ten bate van een tentoonstelling. (Als hier inderdaad louter wetenschappelijke doelen gediend worden, gelden de argumenten bij 2a.)
Bovendien is de praktijk van orgaandonatie gelegitimeerd met de claim dat de gedoneerde lichaamsdelen direct ten goede komen aan hun ontvangers. Voor de anatomieles is die legitimatie op zijn best indirect en behoeft ze aanvulling met een ethisch-wetenschappelijk argument

2. Lijken hebben een moreel recht op respect

…Ís de tentoonstelling welzo respectvol?…

Het tweede probleem is dat wij vinden dat overledenen met respect behandeld moeten worden; soms zelfs met meer respect dan toen de persoon nog leefde, omdat ze zich niet kunnen verweren (denk aan bovengenoemde Amsterdamse daklozen). (Onze cultuur is zeker niet de enige—ik meen dat alleen koppensnellers het anders zien.) Dit laat zich niet verdedigen. Maar daar kom ik op terug.
Wat ik zei tegen Trouw, was: als we lijken respectloos behandelen, dan zal dit na verloop van tijd effect hebben op de mate van respect waarmee we de levenden bejegenen. Respect voor de levenden en respect voor de doden zijn twee zijden van eenzelfde medaille. Dat zagen we ook bij de Nazi’s. (Het is wel heel erg wanneer een tentoonstelling als deze, uit onverwachte hoek, zogezegd, aan de afname van dergelijk respect bij gaat dragen).
Maar is de tentoonstelling wel zo respectloos? Zelf zegt men van niet. Ik weet het niet, omdat ik hem nog niet gezien heb. Deze tentoonstelling zegt niets te doen dan mensen opvoeden over hoe het prachtige en wonderlijke menselijk lichaam in elkaar zit, en hoe het werkt.

2a. De medische wetenschap is de enige uitzondering (de anatomie-les)

Ik heb al gezegd in het Trouw-interview, en heb dat zojuist herhaald voor NOS radiojournaal, dat mij de plastinatie-techniek een zegening voor de mensheid toeschijnt. Waarom?
Voorheen moest men in de anatomie-les werken ofwel met echte vergankelijke lijken ofwel met modellen. Het probleem met echte lijken die vergaan is wel duidelijk: zodra ze vergaan zijn moet je nieuwe hebben en dat gaat in tegen onze intuïties over de omgang met lijken. Het probleem met de modellen is vooral wetenschapsfilosofisch van aard: ze kunnen geen nieuwe kennis voortbrengen want ze zijn gemaakt naar de bestaande inzichten. Kortom, in dit licht is de plastinatie-techniek briljant!! We kunnen nu echte mensen die aan een of andere specifieke ziekte zijn overleden tot in detail nauwkeurig bekijken en onderzoeken. Dat is uiteraard van grote educatieve waarde en dat vormt bij mijn weten de enige uitzondering op onze morele intuïties over de omgang met lijken, ons verbod om lijken als materiaal te gebruiken.
Het kan natuurlijk niet zo zijn dat Jan en alleman nu, uit monde van een zelf-beleden nieuwsgierigheid, lijken gaat prepareren en tentoonstellen. Vraag jezelf af waarom dat niet zou mogen. De conclusie over dit punt moet zijn: er is niets mis met het uitdragen van onze anatomische kennis naar grotere groepen mensen.
Wel veronderstelt dit dat we geloven in de zegeningen van de medische wetenschap. Alleen zolang we daarin geloven (vanwege de juiste redenen), is het geoorloofd om met het doel van de onwikkeling van onze medische inzichten lijken als materiaal te gebruiken.
Tentoonstellingen als deze moeten dus aantonen dat dit het enige doel is waarom hier met echte lijken gewerkt wordt.

2b. Is het wel strikt wetenschappelijk?

Afgaand op de filmpjes op de website en op wat ik gezien heb van de tentoonstellingen van Von Hagens’ plastinaten dringt zich echter een vraag op: mensen sterven doorgaans niet al schakend, of voetballend, of met hun huid over een vinger uitgespreid, als sculpturen. De plastinatoren hebben de lijken in die vormen gedwongen, zij hebben de lijken niet alleen met scalpels bewerkt, maar ook vervormd. Wetenschappelijk gezien ontneemt dat de poppen iedere bewijskracht. Plastinatie had ons echte lijken kunnen bezorgen, maar het bezorgt ons gemanipuleerde. De motieven achter de manipulaties? Kijk naar de poppen en u begrijpt waarom men het zo heeft gedaan: niet om de wetenschappen te helpen in hun ontwikkeling, maar om het publiek te boeien. Als amusementswaarde de dienst uitmaakt, is de wetenschappelijkheid geofferd en is er dus iets mis.
De bewijslast ligt niet bij mij, maar bij de organisatoren: laat hen aantonen dat hier strikt wetenschappelijk gehandeld is. (Hoeveel rek zit er in deze eis? Mag het antwoord zijn “het is tamelijk wetenschappelijk correct gegaan”?) De lezer mag het zeggen.

2c. Gepaste toeschouwers

…Als amusements- waarde dedienst uitmaakt, is de wetenschappe- lijkheid geofferd…

Er zijn natuurlijk mensen wier maag niet sterk genoeg is voor anatomische lessen, maar zij moeten dan maar gewoon niet gaan, ook niet uit misplaatste nieuwsgierigheid—en als ze toch gaan, kan het niet de fout van de tentoonstelling zijn dat ze geshockeerd zijn.
Men zou zich, provinciaal, nog kunnen afvragen waar het verdiende geld naar toe zou moeten gaan; en of de miljoenen niet direct aan de ontwikkelingen in de wetenschap besteed zouden moeten worden, of aan de nabestaanden …..
Ook is wel ingebracht dat het aapjes-kijken is, maar ik begrijp dat bezwaar niet goed. We mogen toch wel nieuwsgierig zijn naar de dood?
Mij lijken dat rookgordijnen (dit keer komen ze van de andere partij).

2d. Het tweede bezwaar: Lijken zijn er niet om te gebruiken

Mijn stelling is dat men lijken niet mag gebruiken om er kunst van te maken en de kortste manier om dat punt te maken is als volgt: in een kunstwerk wordt van betekenisloos inert materiaal iets ‘levends’ gemaakt: Picasso schilderde Guernica met gewone kwasten en gewone verf uit tubes die men overal kan kopen. Het materiaal zelf betekent niets; het is de kunstenaar die er de betekenis en de expressie aan toevoegt. Als een kunstenaar, wellicht om de grenzen van de kunst af te tasten—het gebeurt tegenwoordig vrij standaard—besluit om zijn materiaal aan overleden mensen te onttrekken (voor mijn part met hun toestemming, maar zoals gezegd, die toestemming is op zijn best een randvoorwaarde, niet het laatste woord), bij voorbeeld besluit hij geplastineerde onderdelen van het lijk van zijn vrouw te gaan gebruiken, dan is er vrees ik geen kunsttheorie die dit vermag te voorkomen. Deze ‘kunstenaar’ heeft van een lijk een wellicht sprekend kunstwerk gemaakt dat ons diepgaand aan het denken en voelen zet (wat kan een kunstenaar zich nog meer wensen?).
Maar mag het moreel gezien? Wie naar het doek kijkt, ziet restanten van een mens gebruikt op een manier die niets met de aard (psychologie, geschiedenis, persoonlijkheid) van de overledene te maken heeft. Het werk heeft een artistieke expressie, maar die is op geen enkele manier (behalve in het hoofd van de ‘kunstenaar’) verbonden met de manier waarop deze vrouw haar leven leidde.

2e. Een moderne Frankenstein?

In een documentaire op National Geographic (uitgez.: 24-08-2003) is Von Hagens vergeleken met Frankenstein. Interessant hieraan is waarom die vergelijking net niet opgaat: dr. Victor Frankenstein (het personage uit Mary Shelley’s roman) maakte een levend wezen uit lijken; de plastinator doet dat uiteraard niet.
Waarom zit er dan toch iets in de vergelijking? De plastinator die zijn lijken manipuleert om er zijn toeschouwers mee te activeren maakt zijn lijken wellevendig, zoals we grootse kunstwerken levendig vinden. Hij voegt hierdoor, zoals ik al zei, een artistieke logica en betekenis toe aan een lichaam dat al een geschiedenis van leven achter zich heeft en vervangt dat laatste met die artistieke betekenis. Zo doet hij met terugwerkende kracht dat leven teniet.
Daarom ook mag men lijken niet manipuleren. Het mocht al niet omdat het de enige uitzondering die wij toestaan op het verbod op manipulatie van lijken, wetenschappelijk onderzoek, ondergraaft.
Toevallig ben ik Shelley’s roman net aan het luister-lezen. Ik ben aanbeland bij de immense schrik en schaamte van Frankenstein, over wat hij zojuist heeft gemaakt. Frankenstein meent dat zelfs een Dante die verschrikking niet heeft beschreven.
Waarom zijn de plastinatoren niet even geshockeerd?

Onder ons gezegd: ik word misselijk van dergelijke filosofische exercities, misselijk van het feit dat tentoonstellingen als de onderhavige mensen in de verdediging dwingen: ze moeten iets verdedigen waarvan ze vinden dat het niet verdedigd kan of hoeft te worden.

3. Het derde bezwaar: De bewijslast ligt op de verkeerde schouders

…We hoeven toch ookniet aan een psychopaat uit te leggen waarom moorden verkeerd is?…

Hier klopt iets niet! Dit is mijn derde bezwaar. Het klopt niet dat mensen gedrongen worden om het recht op respect van overledenen te verdedigen. Lucebert zei, in iets andere context: “Alles van waarde is weerloos”, en dat is hier aan de orde: leven zowel als een overledene hebben het soort van waarde dat weerloos is: als we ons leven en onze overledenen moeten gaan verdedigen tegen dit soort aanslagen (waarvan voor de duidelijkheid nog maar eens, voor mij nog niet is vastgesteld dat ze hier aan de orde zijn) is dat de omgekeerde wereld. Alsof we argumenten behoeven om in te zien waarom leven en lijken zo waardevol zijn. En als de argumenten niet overtuigen, kunnen we ermee doen wat we willen? We hoeven toch een psychopaat niet uit te gaan leggen waarom moorden verkeerd is? Dat is toch al evident? Ik verwees boven al eens naar de kannibalen: de Dakai maken er werk van hun overwonnen vijanden tentoon te stellen. Een van de redenen die ze daarvoor hebben is dat ze zo hun vijanden vernederen, en ook proberen ze zo de terugkeer van die vijanden te verhinderen. Je vraagt je af wat ze ervan zouden vinden als hun vijanden henzelf zo tentoon stellen. Ofwel, boven citeerde ik de kannibalen als een volk dat het niet zo nauw neemt met lijken, maar ik vrees dat ook zij zich zouden verzetten.

3a. Hoezo worden wij in de verdediging gedreven?

Ziehier de argumenten, al dan niet geuit, waarmee wij door BODIES de verdediging in worden gedreven:

  1. Dit is een grootse expositie, ze wordt door belangrijke maatschappelijke instituten ondersteund; er zit groot geld achter
  2. De expositie reist de hele wereld door, ze is dus niet cultureel begrensd (maar bevredigt ieders nieuwsgierigheid)
  3. Ze is juridisch in orde (Von Hagens gebruikte “Spendeformulare”, ik neem aan dat ook hier de “papieren kloppen”)
  4. Ze trekt ontzettend veel bezoekers
    • En zet die aan het denken (o.a. over ethische kwesties)
    • Ze leert hen over de menselijke anatomie (maar zie 2b)

Wie zijn wij om hiertegen bezwaar te maken? Wij moeten van zeer goede huize komen om in te gaan tegen de mechanismen van het liberale kapitalisme.
Dit is echter een naturalistische drogrede: “het gebeurt en dus is het niet te stoppen”

4. Conclusie

In welke situatie is het eigenlijk (indien ooit?) moreel in orde om je lichaam te verhandelen? (1c.)
De bewijslast behoort op de schouders te liggen van de tentoonstellingsmakers (c.q. Von Hagens): wat legitimeert deze expositie van lijken? (2a.)
Waarom wordt het verlangen om onze doden te respecteren zo in de verdediging gedrongen? Hoe moet onze intuïtie zich verdedigen? Kan ze dat wel? (3.)

“Alles van waarde is weerloos”

You must be logged in to post a comment.