Filosofie van de kunsten (esthetica)
Het blote oog bestaat niet.
Sommigen menen dat omdat je met het blote oog het verschil tussen een origineel en zijn perfecte vervalsing niet kunt zien, dat verschil niet esthetisch verklaard kan worden (Lessing).
Met het blote oog kijken, mag dan een begrijpelijke uitdrukking zijn (een legitiem verzet tegen vooroordelen), in werkelijkheid bestaat het niet. Wat er tegen de aanname van het blote oog pleit, is evenwel niet dat iedereen zijn eigen beslommeringen met zich meedraagt (want dat zou moeten betekenen dat iedereen alles op een geheel eigen manier waarneemt, wat onzin is (Wittgenstein, het Private Language Argument in Philosophical Investigations)).
Het probleem met “het blote oog” is dat het net doet alsof we niet voor iedere waarneming bepaalde criteria moeten volgen: om een stoel te zien, moet je weten wat een stoel is—en dat “weten” is niet een definitie van “stoel”, maar weten hoe je die dingen moet gebruiken. De criteria komen uit onze taalspelen en we hebben ze nodig om betekenisvolle entiteiten en gebeurtenissen waar te nemen (Wittgenstein).
“Maar de idealist zal zijn kinderen het woord ‘stoel’ uiteindelijk toch leren, want natuurlijk wil hij dat ze dit en dat doen, bv. een stoel halen.
Waar ligt dan het verschil tussen wat de idealistisch opgevoede kinderen zeggen en de realistisch opgevoede? Zal het verschil niet louter dat van een strijdkreet zijn?” Wittgenstein, Zettel, 414.
Lessing, Alfred. 1965. “What is Wrong with a Forgery?” Journal of Aesthetics and Art Criticism 23 (4): 461–471.
Wittgenstein, Ludwig. 1953. Philosophical Investigations. Translated by G.E.M. Anscombe. Oxford: Blackwell.
____________. 1981 (1967). Zettel. Second edition. Edited by G.E.M. Anscombe and G.H. von Wright. Translated by G.E.M. Anscombe. Oxford: Blackwell.