Filosofie (nl.)
Het gezicht van de ander (als je hem niet ziet)
Gelukig ben ik gezegend met het vermogen om gezichten te herkennen. Feilloos herken ik direct iedereen die ik al ken, familie, vrienden, collega’s. Je staat er niet bij stil.
Maar wat heb je eigenlijk beschikbaar van hun uiterlijk als ze er niet zijn? Heb je een soort afbeelding, een pasfoto of zo van hen in je hoofd? Daar lijkt het niet op.
Geen gedetailleerde afbeeldingen; geen (ellenlange!) beschrijvingen ook van hun karakteristieke kenmerken. Ik kan in ieder geval mijn bekenden afbeelden noch beschrijven en ik denk niet dat dat komt door mijn gebrekkige teken- of schrijftalent. Het heeft iets te maken met het “beeld” van de ander wanneer die ander zich niet aan je zintuigen voordoet. Het heeft evenmin te maken met enige twijfel over mijn vermogen ze straks opnieuw te herkennen.
Wel zeggen we, als we iemand lang niet gezien hebben, dat ze erg verandered zijn. Ten opzichte waarvan? Dit suggereert juist dat we wel een afbeelding in ons hoofd hebben waar we de veranderde persoon mee vergelijken. Of toch niet? Mij lijkt deze suggestie theoretisch gemakzuchtig. Dergelijke plaatjes hebben we niet. Neemt u anders op dit moment iemand in gedachten die u niet nu voor u ziet. (Ik neem aan dat u het met me eens bent: het is geen plaatje.)
Wat we “in” ons zien is een soort goedgeraakte schets, maar ik weet niet hoeveel er visueel aan is; het lijkt wel alsof ze door ons begrip van het uiterlijk van de ander bepaald wordt. Wat wij apart vinden als we ze zien, waar we dan bij stil staan, dat roepen we weer bij ons op. Maar lijkt het niet, wanneer we dat zo oproepen, alsof we de ander dan ergens zien, waar we hem of haar laatst gezien hebben? In een of andere stoel of situatie?
Kijkt u nu eigenlijk wel naar binnen, of is dit deel van uw geest eigenlijk een deel van de werkelijkheid buiten ons—zoals u die ooit ervaren hebt?