Arthur Schopenhauer
Belangeloosheid en de voorstelling op het subject betrekken.
Kants notie van ‘belangeloosheid’. Er is vaak tegen Kant ingebracht dat mensen nooit volstrekt belangeloos oordelen en dat dat ook niet wenselijk is, aangezien we toch willen dat mensen door schoonheid gegrepen worden!
Men kan Kant hier als volgt tegen verdedigen: wat betekent zijn eis van belangeloosheid eigenlijk? Wel, niet dat we helemaal geen belangen mogen hebben, maar: dat we ons smaakoordeel niet door belangen (bij het bestaan van het object) moeten laten leiden (of bepalen).
Als we de ervaring van schoonheid modelleren naar de ervaring die we van kunstwerken hebben, bij voorbeeld van een schilderij aan de muur, dan kunnen we het ons ook zo voorstellen: Om van een schilderij te genieten moeten we beseffen dat wat er in gezien kan worden zich elders bevindt, niet hier in de museumzaal waar wij en het werk ons bevinden. We moeten een artistieke houding aannemen en het schilderij daar niet als een ding met die en die afmetingen en dat of dat gewicht beschouwen, maar ons ‘overgeven’ aan wat het doek ons te zeggen heeft.
Op straat is zo’n houding niet altijd gepast, maar ook daar kunnen we zo’n artistieke houding aannemen: we kunnen net doen alsof een gebeurtenis ons niet aangaat en ons er slechts als beschouwers toe verhouden en niet als morele actoren die gehouden zijn in te grijpen als er iets mis gaat.
Men zou kunnen zeggen dat men dan wat men waarneemt (de ‘voorstelling’) behandelt alsof het zich elders bevond, alsof het een afbeelding ware: men betrekt het alleen op wat men ervan vindt (men betrekt de voorstelling op het subject en zijn gevoel van lust of onlust) en abstraheert van de neiging om in te grijpen.
Schopenhauer (zo zullen we binnenkort nog zien) heeft dit alles anders geïnterpreteerd. Het is Schopenhauer’s interpretatie die de latere kritiek verdient.
Wat is de winst van deze visie?
Allereerst hoeft men niet te menen dat volgens Kant de beschouwer eerst ontmenselijkt (want geheel en al zonder belangen) moet worden: hij mag nog zeker wel belangen hebben, zolang hij maar niet het idee krijgt die direct te kunnen bevredigen met wat hij voor zich ziet: van dat wat hij voor zich ziet moet het hem om het even zijn of het echt of een afbeelding is.
Ten tweede geeft ons dit een ingang om de eerste zin van §1 te begrijpen. Als we de ‘voorstelling’ (de waarneming) op het subject betrekken (en op diens gevoel) behandelen we die voorstelling, waarneming als ware het een afbeelding in plaats van het object zelf dat zich daar buiten bevindt en waartoe wij ons even goed kennend of moreel handelend toe hadden kunnen verhouden. Daar gaat een beslissing (al dan niet bewust gemaakt) aan onze zijde aan vooraf.
You must be logged in to post a comment.