Stads (nl.)
De eerste wet van de auto
De auto is een machine. Er zit weliswaar een mens in, maar die heeft zich de machine als lichaam aangemeten.
De persoon die in zijn auto stapt, legt zijn lichaam af en meet zich een nieuw aan: zijn auto. Van een persoon met een mensenlichaam wordt hij een automobilist: een persoon met een auto-lichaam. Men dient zich af te vragen welke gevolgen dit heeft voor zijn persoonlijkheid.
Zijn handelingen zijn tot een paar gereduceerd: hij draait zijn hoofd naar de spiegels, hij beweegt zijn handen tussen stuur en versnellingspook, hij trekt en duwt met zijn armen aan stuur en versnellingspook; zijn benen bewegen zich met het exclusieve doel zijn voeten de gelegenheid te geven pedalen in te drukken en los te laten. Dat is alles.
Hij neemt de omgeving waar zijn auto doorheen rijdt niet waar: die is efficient buitengesloten.
De ruimte en de tijd staan beide stil voor de automobilist: hij zit in een glazen kist en doet daar die paar dingen die hem zijn toegestaan.
De automobilist heeft geen zintuiglijke ervaring van de omgeving van zijn auto. De auto zelf heeft geen zintuigen om daarvoor te compenseren.
Wie zich in een auto verplaatst, moet de rit noodzakelijk beschouwen (en ervaren) als niets anders dan een verplaatsing, die helaas tijd kost: die tijd is verloren, men levert hem in. Een bron van onbegrepen frustratie.
Obstakels op de weg zijn obstakels voor de machine niet voor de persoon die erin zit.
De persoon gedraagt zich als de machine, het handelen van de machine en het handelen van de persoon zijn volstrekt identiek.
You must be logged in to post a comment.