Philosophy of the Arts

Filosofie (nl.)

Humor en propaganda

Eerste beginsel van de retorica: ken uw publiek en verleid het met u mee te denken.

Ik begin met iets over mezelf te vertellen en misschien gaat de rest ook alleen over mezelf (hoewel ik dat zelf natuurlijk niet geloof). Fokke en Sukke hebben mij nog nooit aan het (glim)lachen gebracht. Ik zie dat de plaatjes leuk getekend zijn, maar dat ze grappig zouden zijn, ontgaat me. Dat irriteert me. Ik weet wel zo ongeveer wie er van Fokke en Sukke houden. Tot vandaag heb ik er geen vat op kunnen krijgen wat dit alles bij elkaar houdt. Vandaag viel het kwartje.

In NRC-Handelsblad staat een rubriekje van korte ingezonden stukjes, die over het algemeen erg grappig zijn: IK@NRC.NL Op vrijdag 6 april (p.32) lezen we deze, ik citeer hem integraal anders denkt u dat het aan mij ligt:

Golf.
Elke lente worden op onze golf-club de in de winter uitgeslagen plaggengaten met zand gevuld. [Dit] gebeurt door vrijwilligers, onder leiding van de greenkeeper.
Vorige week, het was prachtig lenteweer, hielp ik ook mee. Heel vaak moesten wij dekking zoeken voor de ballen van golfers die ‘s avonds nog wilden spelen. We verscholen ons achter bomen of begaven ons zo ver mogelijk uit de slagrichting.
Toen wij weer eens een heenkomen zochten, sprak onze nieuwe hoofdgreenkeeper gelaten: “The safest place is still the middle of the fairway.”

Ligt de betere golfer nu in een deuk? Ik heb geen idee waar dit over gaat.
Ziehier een voorbeeld van een proces van uitsluiting en zelfverheffing. Het gaat niet om de inhoud, niet om de expressie, maar om de groep. In het kort: dit is geen humor, maar propaganda.

Inmiddels heb ik bij Adorno gelezen dat alles een effect is van de dialectiek van de Verlichting.

Hoe het disrespect voor afbeelding in het streven van de wetenschappen naar universele kennis (georven van het Verlichtingssstreven naar meer rationele mondigheid bij het subject) ertoe heeft geleid dat mensen zich verder vervreemd voelden van de wetenschappelijke inzichten en daarmee een behoefte aan afbeeldingen ontwikkelden die vervolgens bevredigd is door een overdaad aan oppervlakkige plaatjes, die nergens over gaan, maar vooral zichzelf poneren (door Adorno ook wel cultuurindustrie genoemd). Wie het plaatje snapt voordat het verstand er zelfs nog maar een gedachte aan gewijd heeft, mag meedoen met de lachers.

Adorno, T. W. 2001 (1951). 92. “Bilderbuch ohne Bilder”, Minima Moralia. Reflexionen aus dem beschädigten Leben. Frankfurt am Main: Suhrkamp, 262-65.

You must be logged in to post a comment.